Blog: Over pachten – en waarom dat vaak te duur is
Door Patrick Kaashoek
Voor melkveebedrijven is het pachten van stukken grond heel gebruikelijk. De verpachter kan een particuliere eigenaar zijn, maar ook een overheid of een natuurorganisatie. Ook veel polderpioniers pachten (een deel van hun) grond. Tijdens deze bijeenkomst namen we deze praktijk onder de loep. En dan vooral het pachten van grond met doelstellingen op natuur (bijvoorbeeld weidevogels). Wat zijn de ervaringen? Wat is een goede pachtovereenkomst?
Jan Duijndam van Hoeve Biesland deelde zijn heldere visie: De meeste boeren redeneren niet economisch genoeg als het om pachtcontracten gaat. Ze lijden er meestal verlies op, is zijn stelling. Veel boeren redeneren namelijk als volgt: meer land betekent meer koeien, en dat betekent meer euro’s verdienen. Zo bekeken is extra grond bijna altijd interessant.
Maar als je puur economisch kijkt, is dat meestal niet zo volgens Jan. Daarvoor gaan we eerst terug naar de feiten. Je kunt in het westen van het land twee situaties onderscheiden:
- Gangbare landbouwgrond waar de productie van gras op gemaximaliseerd wordt. Dan is het opbrengend vermogen (de waarde van het gras als voer) 1000-1200 euro per hectare per jaar, afhankelijk van de specifieke omstandigheden. Aan GLB-inkomsten ontvang je 250 euro/ha/jr. De kosten voor het beheer zijn ongeveer 600-700 euro/ha/jr. Per saldo houd je daar zo’n 700 euro per jaar aan over. Hiervan moet je het gras beweiden of het maaien en naar de koe toe brengen.
- Bij natuurgrond is het opbrengend vermogen per hectare ongeveer 700-800 euro per jaar. De GLB-subsidie is 400 euro/ha/jr. Bij identieke beheerkosten van 600-700 euro houd je hier 500 euro aan over, waar je het gras van moet beweiden of maaien en naar de koe toe brengen.
Wat is dan een redelijke pachtprijs voor natuurgrond? Jan neemt als vertrekpunt voor zijn redenering de vraag: ‘voor wie doe je het?’ en ‘wat is de kostprijs van wat je doet?’. Er zijn maatschappelijke eisen rond duurzaamheid, biodiversiteit (weidevogels), stikstof, landschap, recreatie, etc. Daar doe je het voor. Het land moet (ook) waarde voor de maatschappij hebben. Net zoals in Zwitserland en Oostenrijk: daar is de primaire functie van het beweiden van de bergen het voorkomen van lawines. Daarvoor worden de boeren betaald. En dat er voor deze beweiding beesten worden gebruikt, die ook nog eens melk geven waar je voedsel van maakt, is secundair.
Als vertrekpunt voor een goede pachtprijs hanteert Jan het opbrengende vermogen minus de kosten van het beheer van de grond. De GLB-subsidie is inkomenssteun, en moet je ook als zodanig zien en niet meenemen in de afweging. De eventuele weidevogelvergoeding moet je zien als compensatie voor de beperkende voorwaarden die erbij horen, en dus ook niet in de afweging betrekken. Al met al mag de pachtprijs voor ‘gangbare’ grond dan zo’n 400 euro/ha/ja bedragen, zeker niet meer. Of je moet eerlijk zijn dat je andere dan economische redenen hebt om extra hectares te willen hebben, zoals mest, stikstof, etc.
De pacht voor natuurgrond mag dan NUL (!) euro/ha/jr bedragen. In de praktijk vragen natuurorganisaties en overheden echter een hogere pachtprijs, omdat er geredeneerd wordt vanuit de marktprijs. Maar als je goed rekent, kan dat volgens Jan Duijndam nooit uit. En daarmee is de gevraagde pachtprijs waarschijnlijk een contra-prikkel voor het realiseren van substantiële natuurdoelen. Je brengt de boer in ieder geval in een behoorlijke spagaat. En je kunt je daarom afvragen waarom natuurorganisaties dit zo doen.
Anderzijds zijn nul-euro-pacht-contracten natuurlijk nogal disruptief voor het verdienmodel van natuurorganisaties en andere terreinbeheerders. Ga de rekensom maar na: het aantal verpachte hectares maal de pachtprijs per hectare per jaar. Als die inkomsten voor een organisatie wegvallen, heb je een serieuze uitdaging.
In de praktijk – zeker bij boeren in het westen van het land – zien we dat er op boerenbedrijven bijna altijd sprake is van meer dan alleen voedselproductie. Er zijn altijd nevenactiviteiten, in allerlei verschillende soorten en maten. Daarmee wil gezegd zijn dat het niet alleen op voedselproductie leunen qua verdiensten in wezen al heel eigen is aan veel boeren in ons deel van het land. Jan is er duidelijk in: die verschillende activiteiten moeten niet het onderhouden van het land mogelijk maken. Het beheren is een op zichzelf staande activiteit die in ieder geval niet verliesgevend mag zijn.
Pachtgrond voor veenbessenteelt
Ook Bart Crouwers van The Cranberry Company nam ons mee in zijn pachtervaringen van de afgelopen jaren. Hij pacht 18 hectare natuurland van de Provincie Zuid-Holland. Hij heeft destijds afgesproken de eerste drie jaar 300 euro/ha te betalen als pacht, de volgende drie jaar 900 euro/ha, en vanaf jaar 7 1.700 euro/ha. Hij is daar destijds mee akkoord gegaan om van wal te kunnen steken. Nu we een paar jaar verder zijn, heeft hij echter bezwaar aangetekend tegen de hogere pachtprijs. Hij vindt deze niet niet in verhouding staan tot het opbrengend vermogen van het veenbessenbedrijf dat hij aan het opbouwen en ook niet tot alle nevendoelen en natuur die hij realiseert. Ook omdat de pacht voor natuurgrond stukken lager ligt.
In eerste instantie was zijn protest onderwerp van gesprek met de ambtenaren van de afdeling grondzaken van de provincie. In tweede instantie werd het – ook – een politiek gesprek in de Provinciale Staten. Die hebben de gedeputeerde opgeroepen om iets te doen aan deze situatie. Gevolg daarvan is dat de pachtprijs in ieder geval is bevroren tot nader order. In afwachting van een uitspraak over een passende hoogte van het tarief.
Dit alles heeft ervoor gezorgd dat binnen het provinciehuis het gesprek op gang is gekomen over wat een passende pacht is voor deze vorm van beheer in combinatie met voedselproductie. De conclusie is wel dat destijds onvoldoende is nagedacht over het doel van de pacht en het instrument om dat doel te concretiseren. Dat gesprek is intussen wel op gang gekomen, mede dankzij Barts protest. De Voedselfamilies zijn daarbij indirect betrokken geraakt, omdat we een werkplaats hebben georganiseerd met de betrokken ambtenaren.
Overigens vindt Bart het prima als de opbrengsten uit de productie ook (de kosten van) het beheer van het land moeten dekken. Daarin verschilt hij van Jan Duijndam. Maar dat komt misschien omdat het opbrengend vermogen van veenbessen een stuk hoger ligt dan dat van vee.
Conclusie
De conclusie van het gesprek is dat boeren vaak te veel pacht betalen. In ieder geval als je kijkt naar het opbrengend vermogen van de grond. En dat het voor natuurorganisaties een goed verdienmodel is. Zo ontstaat het risico dat de boer de kosten draagt voor het realiseren van natuurdoelstellingen. Als het voor de boer niet uit kan, kan de prikkel namelijk pervers zijn.
Best verrassend is het dan dat terreinbeherende organisiaties door de bank genomen hun gronden makkelijk kunnen verpachten. Blijkbaar maken de pachters ook andere afwegingen.